DE STEM VAN DE VROUW



De stem van de vrouw in de Islam
Door: Dr. Yusuf al-Qaradawi
Vertaald door: Umm Ismaïl

Veel moslims hebben het judochristelijke concept overgenomen die de vrouw ziet als de oorzaak van de menselijke tragedie, vanwege haar door de bijbel toegeschreven rol als de verleidster die Adam overhaalde zijn Heer ongehoorzaam te zijn. Door haar echtgenoot te overreden van het verboden fruit te eten, trotseerde zij niet slechts God, maar veroorzaakte bovendiende verdrijving van het menselijke ras uit het Paradijs, waarmee ze dus aanzette tot al het (tijdelijke) menselijke lijden.

Deze islamitische vrouwenhaters die deze bijbelse mythe ondersteunen putten uit archieven van pseudo-islamitische literatuur, waaronder vele verzamelingen van valse en zwakke hadith (profetische overleveringen).
Deze mythe uit het Oude Testament circuleert onder een groot publiek binnen de islamitische gemeenschap, ondanks het feit dat God in de Koran benadrukt dat slechts Adam verantwoordelijk was voor deze vergissing. In 20:115 staat vermeld:

"En Wij hadden vroeger aan Adam opdracht gegeven maar hij vergat het; Wij vonden bij hem geen vastberadenheid".

Vers 20:121-122 gaat hier verder op in:

"Toen aten ze er beiden van en hun schaamte werd voor hen zichtbaar en zij begonnen zich te bedekken met aaneen gezette bladeren uit de tuin. Adam was ongehoorzaam aan zijn Heer en misleid. Daarna verkoos zijn Heer hem, wendde zich genadig tot hem en bracht hem op het goede pad".

Er staat gewoonweg niets in de Koran noch in de islamitische doctrine wat de verantwoordelijkheid voor de verdrijving uit het Paradijs en de daarmee gepaard gaande ellende van de mensheid aan de vrouw toeschrijft.

We stuiten echter veelvuldig op uitspraken van islamitische ‘geleerden’ en ‘imams’ waaruit vrouwenhaat spreekt. Het resultaat van een dergelijke misinterpretatie van hadith (profetische overleveringen) en het verspreiden van negativiteit is dat hele maatschappijen hun vrouwelijke onderdanen slecht behandelen, ondanks het feit dat de Islam de vrouw een hoge plaats toebedeelt en toegang verschaft tot alle domeinen van het leven.
De vrouw is in de Islam gelijk aan haar mannelijke tegenpool. Ze is in dezelfde mate aansprakelijk voor haar daden als de man. Haar getuigenis is noodzakelijk en rechtsgeldig bij het gerechtshof. Er wordt om haar mening gevraagd en haar goede advies wordt opgevolgd.

In tegenstelling tot de pseudo-hadith: "Vraag vrouwen om hun mening en doe het tegenovergestelde", vroeg de Profeet, vrede zij met hem, zijn vrouw Umm Salama advies bij één van de belangrijkste zaken aangaande de moslimgemeenschap.

Verwijzingen naar de positieve opstelling van de Profeet richting vrouwen tonen aan dat de gebruikte overleveringen vals moeten zijn, zoals bijvoorbeeld de volgende, toegeschreven aan Ali bin Abi Talib: "De vrouw vertegenwoordigt al het kwaad en het grootste kwaad aan haar is dat de man niet zonder haar kan".
Om maar een voorbeeld te geven zijn er vele ‘geleerden’ en ‘imams’ die -beïnvloed door deze negativiteit rondom de vrouw- tot ongefundeerde regelgeving zijn gekomen aangaande de stem van de vrouw. Zij stellen dat de vrouw haar stemgeluid tot fluisteren moet reduceren of zelfs geheel moet zwijgen, behalve wanneer ze het tegen haar eigen man of andere vrouwen heeft. Het vrouwelijke communicatieve handelen is bij hen verworden tot een bron van verleiding van de man.
De Koran echter vermeldt slechts expliciet dat degenen die wat aan de vrouwen van de Profeet wilden vragen dit vanachter een afscheiding moesten doen (33;53). (voor alle andere vrouwen gelden andere regels).
Aangezien vragen antwoorden verlangen, vaardigden de Moeders van de Gelovigen (zoals de vrouwen van de Profeet genoemd worden) fatwa’s (bindende uitspraken) uit aan diegenen die hier om vroegen en vertelden ze overleveringen aan een ieder die deze verder door wilden geven.
Daarnaast was het de gewoonte van de vrouwen van de Profeet (vrede zij met hem), dingen aan hem te vragen terwijl er andere mannen aanwezig waren. Zij schaamden zich niet voor hun stem, noch greep de Profeet in door hen op zulke momenten de mond te snoeren.

Ook in het geval van Omar, een metgezel van de Profeet die later kalief werd, toen deze werd uitgedaagd door een vrouw tijdens de khutba (vrijdagpreek) die hij gaf op de minbar (spreekgestoelte). Hij ging in op wat zij zei en gaf toe dat ze gelijk had en hij er naast zat, zeggende op bescheiden wijze: " Iedereen weet meer dan Omar".

Een ander koranisch voorbeeld van een vrouw die haar stem in het openbaar laat horen is die van de dochter van de oude man (Shu’ayb), vermeld in Koran 28:23.
Verder verhaalt de Koran over de conversatie tussen Sulayman (Salomon) en de koningin van Sheba evenals over die van Sheba tot haar onderdanen.
Al deze voorbeelden ondersteunen de fatwa dat vrouwen hun mening in het openbare leven moeten kunnen uiten.
Want alles wat aan degenen die voor ons waren werd toegestaan is ook toegestaan voor ons, behalve wanneer het unaniem wordt verworpen door de islamitische doctrine. Het enige dat verboden is voor de vrouw is het op een zeer zachte en verleidelijke manier praten, met als doel de man te verleiden. Dit wordt uitgedrukt in de Koran met de uitdrukking: ‘bedeesde spraak’, zoals God het in 33:32 verwoordt:

"Vrouwen van de Profeet! Jullie zijn als geen van de vrouwen. Als jullie godvrezend zijn weest dan niet bedeesd bij het spreken opdat niet iemand in wiens hart een ziekte is begeerte krijgt. En spreek op een behoorlijke manier".

Excuses zoeken om vrouwen het zwijgen op te leggen is slechts één van de onrechten die bepaalde ‘geleerden’ en ‘imams’ proberen door te voeren. Ze wijzen op overleveringen zoals die geleverd door al-Bukhari, waarin de Profeet zegt: "Ik heb geen groter kwaad voor mannen achtergelaten dan de vrouw". Ze nemen aan dat ‘kwaad’ hier een ernstige vloek impliceert die men wel moet dragen, net zoals men armoede, honger, ziekte, dood en angst moet dragen. Deze ‘geleerden’ negeren het feit dat de man meer beproefd wordt door zijn zegeningen dan door zijn tragedies. De hadith wordt uit zijn context gerukt door bepaalde ‘geleerden’.

God zegt:

"En Wij stellen jullie op de proef met het goede en het slechte". Koran 21:35.

Dit argument onderbouwend zegt God in de Koran dat twee van de meest gewaardeerde zegeningen van het leven, namelijk rijkdom en kinderen, beproevingen zijn.

God zegt:

"En weet dat jullie bezittingen en jullie kinderen een verzoeking zijn en dat er bij God een geweldig loon is." 8: 28.

Een vrouw, ondanks de zegeningen die ze aan haar naasten brengt, kan ook een beproeving zijn omdat ze een man mogelijk afleidt van zijn plichten ten opzichte van God. God maakt ons er dus op attent dat zegeningen mogelijk kunnen misleiden zodat ze veranderen in vloeken.
Mannen kunnen hun echtgenotes gebruiken als excuus om hun religieuze plichten te verontachtzamen of om geld op te potten zonder het uit te geven aan zaken die de religie en de moslims in het algemeen dienen.

"Onder jullie vrouwen en jullie kinderen zijn er die jullie tot vijand zijn." 64: 16.

De waarschuwing is hetzelfde als bij de zegeningen van overvloedige rijkdom en nageslacht:

"Jullie die geloven! Jullie bezittingen en jullie kinderen moeten jullie er niet van af leiden om God te gedenken. Wie dat doen dat zijn dus de verliezers" Koran 63: 9.

Hierbij komt, dat de correcte (sahih) overlevering zegt:
"Bij God. Ik vrees niet voor jouw armoede, maar ik ben bang dat de wereld overvloedig voor jou zal zijn, zoals het was voor degenen die er voor jou waren, zodat je ernaar zal streven zoals zij ernaar gestreefd hebben, en dan zal het jou vernietigen zoals het hen vernietigd heeft."

Met deze overlevering wordt niet bedoeld dat de Profeet armoede aanmoedigde. Armoede is een vloek waartegen de Profeet (vrede zij met hem) zijn toevlucht zocht bij God. Het was niet zijn bedoeling dat zijn geloofsgemeenschap (umma) berooid van rijkdom en overvloed zou zijn, want hij (vrede zij met hem) zei: "Het allerhoogste goed behoort de vromen toe" (overgeleverd door Ahmed en al-Hakam).

Vrouwen zijn ook een geschenk voor de vromen, want de Koran vermeld expliciet dat de ‘moslimmannen en moslimvrouwen’, ‘de gelovige mannen en de gelovige vrouwen’ steun en medestanders voor elkaar zijn, hier en in het hiernamaals. De Profeet veroordeelde de zegeningen waarmee God Zijn geloofsgemeenschap voorzag niet. De Profeet wenste de moslims en zijn umma (geloofsgemeenschap) juist de hand toe te steken, opdat men niet weg zou glijden in een moeras van verleiding en ongevoeligheid.