De afscheidspreek van onze profeet Mohammed vzmh
In het begin van de maand Dhu'l-Qa'da in het jaar 10 na Hidjrah [632]
trof de gezant van God (vrede zij met hem) voorbereidingen voor de
Hadj (bedevaart naar Mekka) en droeg de mu'mins (gelovigen) op, hetzelfde
te doen.
De gezant van God (vrede zij met hem) vervolgde zijn bedevaart en onderwees de gelovigen de ceremoniën van de Hadj (bedevaart in Mekka).
Hij hield een toespraak voor meer dan 100.000 gelovigen, waarin hij vele dingen uiteenzette. Na de lofprijzing te hebben uitgesproken zei hij (vrede zij met hem):
"O, mensen, luistert naar mijn woorden, want ik weet niet of ik u na dit jaar ooit nog op deze plaats zal ontmoeten.
O, mensen, uw bloed, uw bezit en uw eer zijn heilig, zoals deze dag en deze maand heilig zijn, totdat u uw Heer zult ontmoeten. Uw Heer zult u zeker ontmoeten. Hij zal u vragen naar uw daden; dat heb ik u verkondigd. Wie een onderpand heeft, laat die het teruggeven aan degene die het hem heeft toevertrouwd. Alle gebruiken die tot de Djahiliyyah (voor-islamitische heidentijd) behoren zijn onder mijn voeten (m.a.w. zijn door mij afgeschaft). Alle soorten van woeker is afgeschaft, slechts uw kapitaal is van u. Doet geen onrecht en u zal geen onrecht worden aangedaan. God heeft (in de Koran) beschikt dat er geen woeker is; al de woeker van Abbas ibn Abdu'l Muttalib (oom van De gezant vzmh) is afgeschaft. Iedere bloedschuld uit de voor-islamitische heidentijd is afgeschaft. De eerste bloedschuld die ik afschaf is die van Rabi'a ibn Harith ibn Abdu'l-Muttalib (neef van De gezant van God (vrede zij met hem) die, terwijl hij gezoogd werd door een vrouw uit de stam van de zonen van Lays, door de leden van de Huzayl stam werd vermoord. Dit is de bloedschuld uit de pre-islamitische tijd die ik afschaf.
O, mensen, weet dat de satan geen hoop meer heeft, in dit land ooit nog aanbeden te worden, maar hij is al tevreden als hij gehoorzaamd wordt in andere zaken, die jullie misschien onbeduidend achten. Hoedt u dus voor hem om uw godsdienst te beschermen!
O, mensen, de gewoonte (van de voor-islamitische heidentijd) om de plaats en de volgorde van de heilige maanden te veranderen, is een overmaat aan kufr (ongeloof). Zij die ongelovig zijn, worden daardoor nog meer misleid. Heilige maanden werden het ene jaar heilig verklaard, het andere jaar weer niet, om gelijk te komen met het aantal dat God heilig heeft verklaard. Hiermee maken zij datgene wat God halal (geoorloofd) verklaart haram (ongeoorloofd) en datgene wat God haram maakt halaal.
De tijd gaat rond zoals op de dag dat God de hemelen en de aarde heeft geschapen. Bij God is het aantal maanden twaalf, waarvan er vier heilig zijn: drie opeenvolgende (Dhi'l Qa'ada, Dhi'l Hidjdja, Muharram) en Radjab die bij de stam Mudar heilig is, en tussen Djum'ada en Sha'ban is.
O, mensen, u hebt rechten tegenover uw vrouwen en zij hebben rechten tegenover u. Uw recht op hen is dat zij niemand in uw woningen toelaten van wie u niet houdt en zich niet overgeven aan kennelijke ontucht. Als zij dat toch doen staat God u toe, haar bed te mijden en haar te slaan, maar niet te hard. Doen zij echter zulke dingen niet, dan hebben zij recht op levensonderhoud en kleding in redelijke mate. Let op, het recht die ze op u hebben is dat u hen goed behandelt, hen kleedt en hen van levensonderhoud voorziet. Hebt het goede met hen voor, want zij zijn aan u (door God) toevertrouwd. Zij bezitten niets van zichzelf. U hebt hen ontvangen van God, als een toevertrouwd goed, en ze zijn geoorloofd voor u krachtens de woorden van God.
O, mensen, slaat acht op mijn woorden, want ik heb het u verkondigd. Ik laat u iets na waardoor u nooit zult afdwalen, wanneer u daaraan vasthoudt: een duidelijk bevel, het Boek van God (Koran) en de soenna (gewoonte) van Zijn Gezant (vrede zij met hem).
O, mensen, luistert naar mijn woorden en slaat er acht op: weet dat de ene moslim een broeder (in de Islam) is voor de andere; ja, alle moslims zijn elkaars broeders. Een man mag van zijn broeder slechts nemen wat deze hem gaarne geeft. Dus doet uzelf geen onrecht.'O mijn God, heb ik het verkondigd?''Voor God, u hebt het verkondigd!' (zeiden de mensen).
En De gezant van God (vrede zij met hem) besloot met de woorden: O mijn God, wees U getuige!"
(uit: "As siratu'n Nabawiyya" van Abdulmalik bin Hishaam (213/828)
"Van Abie Nadjieh al 'Irbaadz (ra): Hij zei: De gezant van God (vrede zij met hem) preekte eens op een zodanige manier, dat onze harten van vrees trilden en de tranen ons in de ogen sprongen. Wij zeiden: O gezant van God, dit lijkt wel op een afscheidstoespraak, geef ons raad. Hij (vrede zij met hem) zei:
Ik raad jullie aan om vrees voor God, de Almachtige, de Verhevene (taqwa'llaahi 'Azza wa Djalla) te koesteren.
Luister en gehoorzaam (naar jullie moslim leiders), al beveelt jullie een slaaf.
Waarlijk, diegene van jullie die (lang) zal leven, zal veel onenigheid (ikhtilaaf) (onder de moslims) zien. Jullie moeten je aan mijn Soenna (Traditie ) en de Soennas (Tradities) van de rechtgeleide khaliefen vasthouden (al khulafaai'r Raashidiene'l Mahdiyyien: Aboe Bakr, 'Omar al-Khattab, 'Uthmaan en Ali (Moge Gods welbehagen met hen allen zijn). Klamp je daar stevig aan vast.
Pas op voor nieuwe toevoegingen (muhdathaati'l umoer). Waarlijk, iedere toevoeging is een vernieuwing (bid'ah) en iedere vernieuwing is een dwaling (dzalaalah) en iedere dwaling leidt naar het hellevuur (an Naar)"
(Aboe Daawoed, at Tirmithie)
De gezant van God (vrede zij met hem) vervolgde zijn bedevaart en onderwees de gelovigen de ceremoniën van de Hadj (bedevaart in Mekka).
Hij hield een toespraak voor meer dan 100.000 gelovigen, waarin hij vele dingen uiteenzette. Na de lofprijzing te hebben uitgesproken zei hij (vrede zij met hem):
"O, mensen, luistert naar mijn woorden, want ik weet niet of ik u na dit jaar ooit nog op deze plaats zal ontmoeten.
O, mensen, uw bloed, uw bezit en uw eer zijn heilig, zoals deze dag en deze maand heilig zijn, totdat u uw Heer zult ontmoeten. Uw Heer zult u zeker ontmoeten. Hij zal u vragen naar uw daden; dat heb ik u verkondigd. Wie een onderpand heeft, laat die het teruggeven aan degene die het hem heeft toevertrouwd. Alle gebruiken die tot de Djahiliyyah (voor-islamitische heidentijd) behoren zijn onder mijn voeten (m.a.w. zijn door mij afgeschaft). Alle soorten van woeker is afgeschaft, slechts uw kapitaal is van u. Doet geen onrecht en u zal geen onrecht worden aangedaan. God heeft (in de Koran) beschikt dat er geen woeker is; al de woeker van Abbas ibn Abdu'l Muttalib (oom van De gezant vzmh) is afgeschaft. Iedere bloedschuld uit de voor-islamitische heidentijd is afgeschaft. De eerste bloedschuld die ik afschaf is die van Rabi'a ibn Harith ibn Abdu'l-Muttalib (neef van De gezant van God (vrede zij met hem) die, terwijl hij gezoogd werd door een vrouw uit de stam van de zonen van Lays, door de leden van de Huzayl stam werd vermoord. Dit is de bloedschuld uit de pre-islamitische tijd die ik afschaf.
O, mensen, weet dat de satan geen hoop meer heeft, in dit land ooit nog aanbeden te worden, maar hij is al tevreden als hij gehoorzaamd wordt in andere zaken, die jullie misschien onbeduidend achten. Hoedt u dus voor hem om uw godsdienst te beschermen!
O, mensen, de gewoonte (van de voor-islamitische heidentijd) om de plaats en de volgorde van de heilige maanden te veranderen, is een overmaat aan kufr (ongeloof). Zij die ongelovig zijn, worden daardoor nog meer misleid. Heilige maanden werden het ene jaar heilig verklaard, het andere jaar weer niet, om gelijk te komen met het aantal dat God heilig heeft verklaard. Hiermee maken zij datgene wat God halal (geoorloofd) verklaart haram (ongeoorloofd) en datgene wat God haram maakt halaal.
De tijd gaat rond zoals op de dag dat God de hemelen en de aarde heeft geschapen. Bij God is het aantal maanden twaalf, waarvan er vier heilig zijn: drie opeenvolgende (Dhi'l Qa'ada, Dhi'l Hidjdja, Muharram) en Radjab die bij de stam Mudar heilig is, en tussen Djum'ada en Sha'ban is.
O, mensen, u hebt rechten tegenover uw vrouwen en zij hebben rechten tegenover u. Uw recht op hen is dat zij niemand in uw woningen toelaten van wie u niet houdt en zich niet overgeven aan kennelijke ontucht. Als zij dat toch doen staat God u toe, haar bed te mijden en haar te slaan, maar niet te hard. Doen zij echter zulke dingen niet, dan hebben zij recht op levensonderhoud en kleding in redelijke mate. Let op, het recht die ze op u hebben is dat u hen goed behandelt, hen kleedt en hen van levensonderhoud voorziet. Hebt het goede met hen voor, want zij zijn aan u (door God) toevertrouwd. Zij bezitten niets van zichzelf. U hebt hen ontvangen van God, als een toevertrouwd goed, en ze zijn geoorloofd voor u krachtens de woorden van God.
O, mensen, slaat acht op mijn woorden, want ik heb het u verkondigd. Ik laat u iets na waardoor u nooit zult afdwalen, wanneer u daaraan vasthoudt: een duidelijk bevel, het Boek van God (Koran) en de soenna (gewoonte) van Zijn Gezant (vrede zij met hem).
O, mensen, luistert naar mijn woorden en slaat er acht op: weet dat de ene moslim een broeder (in de Islam) is voor de andere; ja, alle moslims zijn elkaars broeders. Een man mag van zijn broeder slechts nemen wat deze hem gaarne geeft. Dus doet uzelf geen onrecht.'O mijn God, heb ik het verkondigd?''Voor God, u hebt het verkondigd!' (zeiden de mensen).
En De gezant van God (vrede zij met hem) besloot met de woorden: O mijn God, wees U getuige!"
(uit: "As siratu'n Nabawiyya" van Abdulmalik bin Hishaam (213/828)
"Van Abie Nadjieh al 'Irbaadz (ra): Hij zei: De gezant van God (vrede zij met hem) preekte eens op een zodanige manier, dat onze harten van vrees trilden en de tranen ons in de ogen sprongen. Wij zeiden: O gezant van God, dit lijkt wel op een afscheidstoespraak, geef ons raad. Hij (vrede zij met hem) zei:
Ik raad jullie aan om vrees voor God, de Almachtige, de Verhevene (taqwa'llaahi 'Azza wa Djalla) te koesteren.
Luister en gehoorzaam (naar jullie moslim leiders), al beveelt jullie een slaaf.
Waarlijk, diegene van jullie die (lang) zal leven, zal veel onenigheid (ikhtilaaf) (onder de moslims) zien. Jullie moeten je aan mijn Soenna (Traditie ) en de Soennas (Tradities) van de rechtgeleide khaliefen vasthouden (al khulafaai'r Raashidiene'l Mahdiyyien: Aboe Bakr, 'Omar al-Khattab, 'Uthmaan en Ali (Moge Gods welbehagen met hen allen zijn). Klamp je daar stevig aan vast.
Pas op voor nieuwe toevoegingen (muhdathaati'l umoer). Waarlijk, iedere toevoeging is een vernieuwing (bid'ah) en iedere vernieuwing is een dwaling (dzalaalah) en iedere dwaling leidt naar het hellevuur (an Naar)"
(Aboe Daawoed, at Tirmithie)